Bijna iedereen die met een dieet begint of bezig is houdt zich bezig met het tellen van punten of calorieën en natuurlijk de weegschaal. Het nadeel van alleen op deze dingen letten is de teleurstelling dat men volgens deze cijfers op een gegeven niet af lijkt te vallen maar soms zelfs lijkt aan te komen. Dit is niet waar! Doordat je tijdens een dieet meestal ook meer gaat bewegen bouw je spiermassa op, hierdoor kan het lijken dat je aankomt terwijl je in principe toch aan het afvallen bent.
Beter kun je tijdens een dieet gebruik maken van de cijfers van je body mass index ook wel je BMI genoemd of het vetpercentage laten meten. Je vetpercentage wordt gemeten op cruciale plekken, het klinkt onvriendelijker dan het is, elk mens heeft vet nodig daarom heeft ook iedereen een vetpercentage. Bij het vetpercentage kijkt men naar de verhouding tussen je natuurlijke lichaamsgewicht dat bestaat uit je spieren, botten en dergelijke en de hoeveelheid vet die je bij je draagt.
Met een soort klemmetje klemt de diëtiste het losse vlees dat gepakt kan worden bij de heupen, bovenarmen, knieën enzovoorts en kijkt op het klemmetje hoeveel centimeter vet men heeft. Dit doet geen pijn. Het aantal centimeters wordt genoteerd, bij elk volgend bezoek meet men opnieuw. De centimeters worden vergeleken om te zien of men vet verliest. Vaak merkt men dit zelf al aan het losser gaan zitten van kleding. Vrouwen hebben door hun natuurlijke vormen een hoger vetpercentage dan mannen. Het vetpercentage verlaagt door minder inname van vet en door meer energie te verbruiken dan men inneemt. Het lichaam gaat dan de reserves gebruiken die uit vet bestaan. Een precies aantal kan men niet berekenen maar door meting op vaste plaatsen ziet men wel of het vetpercentage lager wordt.