In veel culturen wordt bloed gezien als teken van leven of van de levenskracht. Vooral in het verleden werd bloed onder andere gebruikt bij diverse religieuze ceremonies. Vandaag de dag heeft men, na veel wetenschappelijk onderzoek, de samenstelling van het bloed weten te ontcijferen waardoor het grootste deel van de functies van deze belangrijke vloeistof in het lichaam bekend zijn geworden.
Bloed zorgt namelijk niet alleen voor het transport van voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen zoals zuurstof en kooldioxide maar eveneens voor de verdediging van het lichaam tegen invloeden van buitenaf en het herstel van wonden.
Het bloed is samengesteld uit: witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes. Deze verschillende cellen zitten in een dragende vloeistof (plasma). De verschillende cellen in het bloed hebben elk een eigen functie:
- Rode bloedcellen (erythrocyten) zijn met name gevuld met hemoglobine. Dit is een eiwit dat voor het belangrijkste deel voor het transport van zuurstof en kooldioxide zorgt.
- Witte bloedcellen (leukocyten) komen in een aantal verschillende vormen voor: monocyten,, neutrofiele granulocyten, eosinofiele granulocyten en basofiele granulocyten. Deze witte bloedcellen spelen een belangrijke rolbij de afweer in het lichaam.
- Bloedplaatjes (trombocyten): spelen een rol bij de bloedstolling.
Het vloeibare deel van het bloed met alle minerale en eiwitachtige stoffen die daarin zijn opgelost wordt het bloedplasma genoemd. Bloed zal buiten het lichaam gaan stollen. Op het gestolde bloed zal een geel laagje worden gevromd met alle plasmabestanddelen behalve de factoren die te maken hebben met de stolling. Deze vloeistof wordt ook wel bloedserum genoemd.