Waterpolo is ontstaan als watervariant van handbal en rugby. De sport is met name in Zuid- en in Oost-Europa erg populair. Deze teambalsport wordt al zwemmend uitgeoefend. De bedoeling is om de bal zo vaak mogelijk in het doel van de tegenstander te gooien.
Een waterpoloteam bestaat uit een keeper en een zestal veldspelers. Bij de jeugd kunnen teams uit minder spelers bestaan. De spelers van een team dragen eenzelfde gekleurde cap. De beide keepers echter hebben een rode cap. Alle waterpolospelers dragen oorbeschermers aan de cap. Deze zijn belangrijk omdat ze de oren beschermen tegen de grote druk van buiten wanneer de bal hard tegen de oren wordt geworpen. Spelers dragen vandaag de dag ook dikwijls een gebitsbeschermer, een toque en een tweede zwembroek of badpak. Er zijn eveneens speciale waterpolo zwembroeken- en badpakken, welke dubbel zo dik zijn als de normale zwemkleding.
Een waterpolowedstrijd is onderverdeeld in vier periodes, welke afhankelijk van de leeftijd van de spelers, het competitieniveau en het land, drie tot acht zuivere minuten duren. Dit wil zeggen dat de tijdmeting stil wordt gelegd tussen het begaan van een overtreding en het nemen van de hierop volgende vrije worp. De twee scheidsrechters zwemmen zelf niet mee, maar staan aan de lange kant van het speelveld, op het droge. In veel competitiewedstrijden gebruikt men de 30 seconden regel. Dit betekent in dat er binnen 30 seconden een schot op het doel moet zijn gedaan, anders gaat de bal naar de tegenpartij.
Een verlenging kent eveneens 2 periodes. Een periode in de verlenging duurt 3 minuten zuivere speeltijd. Er is alleen een verlenging bij wedstrijden waar een winnaar uit moet komen zoals een bekerwedstrijd. Wanneer er na verlenging nog geen winnaar is worden er strafworpen genomen of er wordt gespeeld tot één team een doelpunt maakt wint.