Paniekaanvallen ontstaan door een tekort aan serotonine, een stof die onder andere zorgt voor uitwisseling van bepaalde informatie met de hersenen, waardoor angst-gevoelens worden gereguleerd. Regelmatig voordoende paniekaanvallen tezamen wordt paniekstoornis genoemd. Door een verstoord evenwicht in de neurotransmitters (stoffen die signalen overbrengen tussen verschillende hersencellen) in het lichaam is een paniekstoornis een lichamelijke en geen psychische afwijking. Aan de paniekaanval kan echter wel psychische druk vooraf gegaan zijn (verlies van dierbare(n), aanhoudende stress, bv. werkdruk). Paniekaanvallen zijn te onder-scheiden in spontane en situationele paniekaanvallen. Spontane aanvallen zijn onvoorspelbaar en treden niet op als gevolg van een bepaalde situatie. Situationele paniekaanvallen daarentegen treden op in voorspelbare situaties of omstandigheden die stelselmatig vermeden worden omdat ze tot angst (agorafobie of pleinvrees) of depressie leiden.
Grote, bijna ondraaglijke angst maakt de paniekaanval tot een angstaanjagende ervaring. Symptomen hierbij zijn: intense angst of onrust; vluchtgedrag; bonkend hart of abnormaal snelle hartslag; hartkloppingen; hevig transpireren; trillen en beven; stikgevoel, kortademigheid, hyperventilatie; pijn op de borst; misselijkheid; maagpijn; duizeligheid, flauwte, wankelen; verdoofd en tintelend gevoel; rillingen of verhit gevoel; gevoel van onwerkelijkheid; losraken van zichzelf; angst om te sterven.
Een paniekstoornis komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen, kan erfelijk zijn en treedt eerder op in of na stressvolle situaties. De aandoening kan behandeld worden met angst- en paniekremmers. Sommige geneesmiddelen (antidepressiva) herstellen het evenwicht aan neurotransmitters in de hersenen. Ook cognitieve gedragstherapie gecombineerd met ontspanningsoefeningen en/of ademhalingstrainingen kan worden toegepast naast regelmatig leven; veel lichaamsbeweging; voldoende slaap en weinig alcohol gebruik.