Iemand die doof geboren is of op jonge leeftijd al doof is geworden kent geen sprekende taal. Anderen die op latere leeftijd hun gehoor verliezen kennen wel de taal maar kunnen je niet horen als je wat wil zeggen. Omdat communicatie belangrijk is, is er voor de groepen doven en slechthorende mensen gebarentaal ontwikkeld. Praten door middel van gebaren is in principe een natuurlijk gegeven voor de mens. Een baby maakt door gebaren al duidelijk wat het wil zeggen. Door de gebarentaal te verfijnen kun je gesprekken met elkaar houden zonder een woord te wisselen. Gebarentaal kun je net als elke andere vreemde taal leren.
Gebarentaal werkt volgens eigen ontwikkelde begrippen en concepten. De grammatica is aangepast aan de gebarenruimte die men heeft. Ook de gebarentaal kent een alfabet maar net als bij de sprekende mens hoeft men niet elk woord te spellen. Veel mensen denken dat gebarentaal een universele taal is. Dit is niet zo, ook in de gebarentaal vindt men verschillende talen terug die aangepast zijn aan de taal van het land. Daarnaast zijn er ook nog verschillende regiotalen en “spreekt” men dialect. Door de ontdekking van gebarentaal zijn doven meer en meer opgenomen in de maatschappij. Zij kunnen hetzelfde onderwijs volgen als de sprekende mens. De lessen worden gegeven in de doveninstituten. Bij dove kinderen is het zo snel mogelijk beginnen met gebarentaal belangrijk voor hun ontwikkeling. De kinderen leren het spreken met de handen net zo snel als andere kinderen dat met hun mond doen.