In het eerste half jaar van zijn of haar leven heeft je kindje nog problemen met de oogmotoriek. Het kindje kan nog niet echt focussen omdat de oogspieren niet voldoende ontwikkeld zijn. Het oog en de ontwikkeling zijn nog volop in de groei. Vaak zie je in de eerste maanden bij de baby een veranderende stand van de ogen. Je kindje kan dan loensen met een oog of echt scheelzien waarbij beide oogjes een afwijkende stand aannemen. Je kindje mag niet continue een oogje of allebei in een afwijkende stand hebben. Is dit wel het geval dan kunnen er echte problemen zijn met de oogmotoriek.
In de meeste gevallen wordt je door de huisarts doorverwezen naar de orthopist. Door verschillende behandelingen en oefeningen kunnen de oogspieren getraind worden. Problemen met de oogmotoriek hebben vergaande gevolgen. Een kind leert bijvoorbeeld slechter lezen en schrijven omdat de snelheid van het oog is verstoord. Veel kinderen kunnen niet scherp zien of ontwikkelen een lui oog. Bij een lui oog is de ontwikkelingsfase van het oog op een zijde gericht. Door wisselend de ogen af te plakken worden aan beide zijden de oogspieren gestimuleerd. Problemen met oogmotoriek kunnen meestal eenvoudig opgelost worden als je binnen het jaar hulp zoekt, na een jaar begint het moeilijker te worden. De orthopist werkt samen met de oogarts. Het zicht van het kind wordt regelmatig gecontroleerd, problemen met oogmotoriek kunnen een zichtprobleem veroorzaken. Als het kind oud genoeg is kunnen de ogen operatief rechtgezet worden.