Cholesterol is een bouwstof voor de cellen van het lichaam en voor de hormonen. Het grootste deel van dit cholesterol maakt men zelf aan in de lever. Een gering deel krijgt men binnen via de voeding. In het meest optimale geval maakt een lichaam exact genoeg cholesterol aan. Maar dat gebeurt niet in alle gevallen en onder alle omstandigheden. Cholesterol is een vetachtige stof wat dus betekent dat cholesterol, net als vet, niet oplost in water of in het bloed. Eiwit doet dit overigens wel waardoor het cholesterol in een soort eiwitbolletje is verpakt (lipoproteïnen) om vervoerd te kunnen worden.
Van deze lipoproteïnenn kan men een drietal soorten onderscheiden. Op de eerste plaats is er het zogenaamde Hoge Dichtheid Lipoproteïnen (HDL), daarnaast kent men het Lage Dichtheid Lipoproteïne (LDL) en tot slot is er nog het Zeer ( Very) Lage Dichtheid Lipoprotëinen (VLDL). De verschillen bij deze soorten zitten in de hoeveelheid vet en eiwit. Hoe meer vet en cholesterol er in zit hoe lichter het deeltje is. In LDL zit dus een grotere hoeveelheid cholesterol dan in HDL.
Een arts laat het cholesterolgehalte meten door een bloedonderzoek. Van nature schommelt het cholesterolgehalte sterk waardoor een hoge waarde dus een tijdelijke uitschieter zou kunnen zijn. Daarom zal meestal een tweede onderzoek worden gedaan. Van een verhoogd cholesterol is sprake zodra de waarde 6,5 tot 7,9 mmol/l bedraagt. Is dit hoger dan 8,0 dan spreekt men van sterk verhoogd en tussen de 5,0 en 6,4 mmol/l is het cholesterolgehalte licht verhoogd.