Al vanaf de zwangerschap ontwikkeld een kind een band met de moeder. Na de geboorte wordt de gehechtheid verstevigd door direct lichamelijk contact. De moeder voedt het kind en troost het kind waardoor de band tussen moeder en kind steeds steviger wordt. Het kind voelt zich veilig bij de moeder. Een kind dat valt op zich op een ander manier pijn doet zal altijd weer die vertrouwde veiligheid opzoeken. Het kind gaat troost zoeken bij moeder. De troost bij moeder gaat altijd gepaard met lichamelijk contact, het kind zoekt de veiligheid van moeders armen, een kus op de pijnlijke plek zorgt voor een spontane genezing.
Dit troost zoeken bij moeder is een teken van veilige hechting. Dit betekend niet dat een kind zich niet door anderen wil laten troosten. Als het goed is heeft het kind deze veilige hechting met meer mensen in de omgeving zoals de vader, opa, oma, broertjes en zusjes. Voor het kind is moeder echter de meest veilige basis, als moeder aanwezig is zal het kind de toevlucht bij haar zoeken om getroost te worden. Als een kind naar het kinderdagverblijf gaat is moeder niet in de buurt, het kind zal zich gaan hechten aan de eerste die het troost en voeding geeft. Om het kind een veilige hechting te laten maken is vooral in het begin slechts een verzorgster belangrijk. Het lichamelijk contact bij het troosten wordt minder als het kind groter wordt. Troost zoeken bij moeder blijft zolang moeder leeft.