De meeste kinderen zijn bij hun geboorte ongeveer vijftig centimeter. Tot ze ongeveer drie jaar worden loopt de groei min of meer gelijkmatig op, al zijn er hier ook uitzonderingen die de regel bevestigen. Tot in de pubertijd kunnen kinderen een groeispurt krijgen of juist een tijdje stil blijven staan. Het komt maar zelden voor dat een kind op de groeicurve precies op de middellijn staan, het is bijna altijd iets er boven of iets er onder. Sommige kinderen steken met kop en nek boven de nullijn uit terwijl anderen juist heel erg onder het gemiddelde blijven. In de meeste gevallen is er geen reden tot ongerustheid.
De lengte van de kinderen is genetisch bepaald, als de ouders lang of juist klein zijn is de kans groot dat het kind dit patroon volgt. Ook wordt rekening gehouden met de groeicurve van het kind zelf. Groeit een kind vanaf het begin al hard dan is het normaal dat het straks boven de klasgenootjes zal uitsteken. Zorgen ontstaan pas als een kind boven of onder buiten de lijnen van de groeicurve valt of als de groei om een onverklaarbare reden in zijn geheel stopt. In dat geval spreekt men over een gestoorde groei. Door röntgenfoto’s kan de arts de botten meten. Is er reden voor bezorgdheid dan worden verdere onderzoeken gedaan. De arts kan door een operatie de groei stoppen, of het kind door groeihormonen laten groeien als het te klein is. Meestal wordt er niets gedaan.