Tijdsbesef is een moeilijk leerpunt voor kinderen. In het begin leven kinderen op hun gevoel, ze hebben honger, dus willen eten. Het kind meldt zich op elk tijdstip dat het honger voelt. De peuter komt met het eerste tijdbegrip in aanraking. De peuter pikt het woord wel op, maar kan het niet plaatsen. Dat doen we morgen is moeilijk, de peuter denkt dat elke volgende minuut morgen is. Beter werkt nog een nachtje slapen. Door slapen aan morgen te koppelen leert het kind de begrippen nacht en morgen snel. Rond de drie jaar heeft het kind op deze manier al veel tijdsbesef opgedaan.
Het kind weet woorden in de huidige- en verleden tijd te plaatsen. Het weet dat het morgen is als het licht is bij het wakker worden, en nacht als het donker is. Morgen als in de volgende dag kan dan weer verwarrend zijn. Winter en zomer zijn snel herkenbare seizoenen voor de peuter en kleuter, de herfst en lente zijn moeilijk te bevatten. De kleuter kent wel al het verschil tussen gisteren en vandaag. Een snelle kleuter kun je zelfs de hele- en halve uren op de klok leren. Gebruik hiervoor wel een gewone wijzerplaat. De dagdelen plaatst het kind bij de bezigheden, in de morgen kom je uit bed en ga je naar school, als het middag is wordt er gegeten op school, ‘s avonds is voor het kind bedtijd. Straks is vooral bij iets wat leuk is, zelfs voor grotere kinderen een wazig tijdsbesef.