Tussen de vier en zes maanden mag een baby naar behoefte beginnen met flessenpap. Met flessenpap leert de baby een dikkere dus vastere vorm van eten te verwerken. Flessenpap kun je in diverse smaken kopen, met granen, rijst en fruit. Naast dat het kind een dikkere vorm eet leert het ook wennen aan andere smaken. Flessenpap kun je ook zelf maken met bijvoorbeeld rijstbloem en vruchtensap. Door de vruchten zelf te pureren kun je de smaak aanpassen. Probeer geen suiker toe te voegen maar zoete vruchten te gebruiken. Om flessenpap te geven kun je speciale voor pap op maat gemaakte spenen kopen maar je kunt ook een speen die je al in huis hebt van een groter zuiggaatje voorzien.
Doe dit wel hygiënisch, door een speld in een vlammetje te houden steriliseer je de naald en glijd je gemakkelijk door de speen. Meestal is twee gaatjes voldoende maar controleer dit eerst even. Het kind mag niet teveel pap in een keer binnen krijgen maar het zuigen mag ook niet te zwaar gaan. Omdat flessenpap dik is vult deze beter. Veel ouders geven de flessenpap als laatste voeding zodat het kind ‘s nachts niet wakker wordt van de honger. Flessenpap kun je ook gebruiken als oefenmateriaal voor het lepeltje, zodra het kind aan de smaak en structuur gewend is van flessenpap zal het gemakkelijker leren om van een lepeltje te eten. Door afwisselend granen, rijst en verschillende soorten fruit te gebruiken in de flessenpap leert het kind afwisselend te eten.