Zodra een kind onderscheid kan maken tussen zijn directe omgeving en vreemden of mensen die hij of zij niet zo vaak ziet kan er eenkennigheid ontstaan. De fase begint tussen een half- en een jaar. Afhankelijk van het aanpassingsvermogen van een kind kan zo’n periode een paar weken duren. De oorzaak is te zoeken in het vertrouwd zijn en veilig voelen van het kind. Als de moeder of vader wegloopt verdwijnt de stabiele factor uit beeld. Het kind houdt zich stevig aan de ouder vast omdat dit het bekende in zijn of haar leventje is. Sommige kinderen kunnen urenlang doorhuilen is vader of moeder niet aanwezig zijn. Het kind voelt zich verlaten.
In deze periode is veel begrip van de ouders nodig en van anderen. Het kind moet nog leren dat de ouders er niet altijd kunnen zijn en dat gezichten die hij minder vaak ziet ook het beste met hem of haar voorhebben. Dwing het kind niet om vreemden een handje te geven of door het bij een tante op schoot te zetten als het niet wil. Zet het kind met de rug naar je toe op schoot zodat het de omgeving eerst kan verkennen. Probeer als ouders thuis te blijven als je kind vaak wakker wordt. Een avondje samen weg is leuk en goed voor je relatie maar het kind kan compleet overstuur raken als het in plaats van de vader of moeder een oppas ziet. Kinderen die vaker veel mensen zien hebben minder last van eenkennigheid.