De mens zoekt al millennia lang warmte op in koude tijden omdat men nu eenmaal niet in staat is zichzelf voldoende warm te houden in barre weersomstandigheden. De eerste vorm van verwarming voor de mens was een eenvoudig vuur dat men in de open lucht aan had gelegd. Later begon men een vuur te maken op speciaal daarvoor aangelegde plaatsen in de primitieve woningen.
De open stookplaatsen werden na verloop van tijd vervangen door begrensde en zelfs afgeschermde vuurplaatsen in een woning. Er werden kachels en haarden ontwikkeld waarin men allereerst hout en later fossiele brandstoffen zoals onder andere kolen, aardgas en aardolie ging stoken. Op dieze manieren kon men in de regel slechts een beperkt deel van een woning verwarmen en werd de stookplaats, met name in koude tijden, de centrale plaats in huis.
Door de komst van de centrale verwarming is dit echter snel veranderd. Hierbij werd immers in elke afzonderlijke ruimte van een woning een radiator geplaatst welke warm water of een andere vloeistof kreeg aangevoerd door middel van een pomp in een verwarmingsketel. Deze ketel bevond zich niet per definitie op de voormalige stookplaats van de woning, eerder zelfs op een plek waar men deze niet kon zien. Hoewel de eerste exemplaren op hout of fossiele brandstoffen werden gestookt heeft men tegenwoordig vooral exemplaren die werken op stookolie of aardgas. Door de komst van de verwarming heeft men niet alleen meer wooncomfort gekregen maar werd er eveneens een heleboel werk uit handen genomen zoals brandstof aanvullen.