De anticonceptiepil wordt vaak ook afgekort en dus de pil genoemd. Dit is de meest gebruikte manier van anticonceptie in ons land. De samenstelling van de pil van vandaag de dag werd door de Belgische gynaecoloog Ferdinand Peeters ontdekt.
Een anticonceptiepil werkt door de ovulatie te belemmeren, en verder de baarmoeder minder goed geschikt te maken voor de acceptatie van een bevruchte eicel (zygote) op het moment dat er toch een bevruchting plaats zou hebben gevonden. Bovendien maakt de anticonceptiepil het slijm van de baarmoederhals dikker. Hierdoor zal het sperma minder eenvoudig de rijpe eicel weten te bereiken. Met stip is de anticonceptiepil de meest betrouwbare vorm van anticonceptie: minder dan één procent alle vrouwen ter wereld die deze methode van geboorteregeling gebruiken, wordt binnen een jaar zwanger.
De actieve bestanddelen zijn hormonen, namelijk een progestageen en een oestrogeen: het progestagene deel bestaat uit een eerste, tweede of derde generatie progestageen. Vandaag de dag worden met name de tweede en derde generaties van deze hormonen gebruikt. Het oestrogene bestanddeel betreft ethynylestradiol. In de pil van de eerste generatie zat 50 microgram van deze laatst genoemde stof. Dit gaf echter een heleboel bijwerkingen. Op het moment dat er nader onderzoek aantoonde dat met minder ethynylestradiol eveneens genoeg effect kon worden bereikt, werd de dosis alsmaar verder naar benden gebracht. Zo ontstonden de sub-fiftypillen. Inmiddels bestaan reeds zogenaamde sub-thirtypillen.
Aangezien anticonceptie verschillend aangepakt kan worden, is de pil in van elkaar afwijkende verpakkingswijzen te verkrijgen: de éénfasige pil en de meerfasige pil.