Voor het maken van een kunstgebit maakt een tandarts eerst een anatomische afdruk met zogenaamde standaard- of confectielepels en stug alginaat. In de regel worden enkel de tanden en kiezen afgedrukt maar soms ook de overgang van de kaak naar de wang. Deze afdruk wordt in het tandtechnisch laboratorium gebruikt om een gipsmodel van te maken, Van dit gipsmodel wordt dan een individuele lepel gemaakt. Met deze individuele lepel, die maatwerk is voor de mond een bepaalde patiënt, wordt vervolgens een tweede afdruk genomen.
De individuele lepel wordt hiervoor allereerst voorzien van een zogenaamde randopbouw. Dit laagje van harde was markeert de overgangen die de spieraanhechtingen beter. Onder een lichte druk en overmaat wordt vervolgens een precies afdrukmateriaal gebruikt voor de uiteindelijke afdruk. Vaak is dit een silicone of elastomeer. Hiervan maakt men een tweede model waarop nu zal worden gewerkt en waarop het uiteindelijke kunstgebit gemaakt wordt. Vervolgens wordt de beetplaat door de tandtechnicus gemaakt. Hiermee kan de tandarts de stand van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak bepalen. Als alles klopt dan kan de tandtechnicus de prothese in was opstellen. De patiënt wordt nauw bij de vervaardiging van het gebit betrokken.
Om het kunstgebit te maken, vervaardigt de tandtechnicus een gipsen mal om de prothese van was. Hieruit wordt vervolgens de was uitgebrand. De ruimte die op die manier ontstaat wordt daarna opgevuld met een kunststof. Na het uitharden zal het kunstgebit mooi glad afgewerkt worden zodat dit in de mond van de patiënt kan worden geplaatst