Met de borsten worden vaak de vrouwelijke borsten bedoeld: iedere vrouw heeft twee borsten waarmee zij aan haar baby borstvoeding kan geven. Borsten behoren tot de secundair geslachtskenmerken van een vrouw, en hebben eveneens nog seksuele functies. Het Latijnse woord voor een borst is mamma (met als meervoudsvorm: mammae), deze benaming wordt in de medische wereld nog altijd gebruikt.
De twee borsten van een vrouw bevatten melkklieren, vetweefsel en bindweefsel. De borsten worden bedekt door de huid en iedere borst beschikt over een tepel. Allebei de borsten hebben bovenal een uitloper van het borstweefsel in de richting de oksel, dit wordt de uitloper van Spence genoemd. De grootte van de borsten is afhankelijk van de hoeveelheid aanwezig vetweefsel. Deze grootte varieert om die reden van vrouw tot vrouw. Mannen hebben overigens eveneens borstweefsel, al is dit slechts een erg geringe hoeveelheid. Op het moment dat een arts een afwijking in een borst aantreft, dan gebruikt hij een indeling van de borst in een viertal kwadranten (links boven, links beneden, rechts boven en rechts beneden de tepel) om de plaats van zo’n afwijking precies aan te duiden.
In de puberteit beginnen de borsten van een meisje te groeien, waarbij deze diverse fases doorlopen. De borsten groeien doordat er meer vetweefsel ontstaat en omdat het melkklierweefsel zich ontwikkelt. Als een vrouw voor de eerste keer zwanger is, vindt er nog een verdere ontwikkeling in haar borsten plaats om deze voor te bereiden op hun taak bij het voeden van de toekomstige baby.