Tanden zijn harde, witte structuren in de mond en vormen samen het gebit. Onder andere zoogdieren (waaronder de mens) en reptielen hebben tanden. Een volwassen mens beschikt normaal gesproken over 32 tanden terwijl een kind met een melkgebit 20 elementen heeft. Het gebit wisselt bij een mens slechts één maal tijdens het leven.
Tandvlees wordt in het tandheelkundig vakjargon gingiva genoemd. Men kan een onderscheid maken tussen de vaste en de vrije gingiva. De vaste gingiva is het deel van het tandvlees dat niet beweeglijk vast verbonden is met het onderliggend (alveolair) been. De vrije gingiva ligt in de richting van de kroon van een tand en is op een weke wijze met het glazuur verbonden. De alveolaire mucosa verbindt het tandvlees met het slijmvlies van de wangen.
Tanden hebben twee hoofdtaken. Aan de ene kant zijn het, net als bijvoorbeeld nagels, een soort wapens. Dieren met een heleboel sterke tanden zijn dikwijls roofdieren. Als andere hoofdfunctie kan men het afsnijden en fijnmalen van het voedsel noemen. Vleeseters knippen hun prooi met hun tanden in kleinere stukken en planteneters (her)kauwen er echter hun voedsel mee.
Voordat het voedsel in de slokdarm en de maag terechtkomt, kan dit fijn worden gekauwd door de kiezen. Hoektanden houden hierbij het voedsel op de juiste plaats zodat, indien het nog beweegt, toch gegeten kan worden. Snijtanden zijn bedoeld om fruit, groente en ander materiaal van plantaardige afkomst te kunnen eten. Melktanden zijn tijdelijk, en worden bij het volwassen worden door hardere blijvende exemplaren vervangen.