Het schouderblad (in het Latijn: scapula) is het vlakke driehoekige bot dat de achterkant van de schouder vormt in de anatomie van de mens. De mens heeft twee schouderbladen die deel uitmaken van de schoudergordel. De schouderbladen en de sleutelbeenderen (claviculae) zorgen er samen voor dat de mens zijn beide armen nagenoeg helemaal rond kan draaien.
Het schouderblad vormt samen met de bovenarm (Latijn.: humerus) het schoudergewricht (Latijn: art. humeri). De kom van dit schoudergewricht is aanzienlijk klein wanneer men het vergelijkt met de grote kop van de bovenarm en verder zijn er nagenoeg geen sterke gewrichtsbanden aanwezig die het gewricht ondersteuning bieden. Dat maakt het schoudergewricht extra gevoelig voor luxaties. Het schouderblad is een tamelijk dun bot maar eveneens een sterk bot door de licht gebogen vorm ervan. Gebroken schouderbladen komen echter bijna nooit voor door deze specifieke vorm en door de bescherming die van de talloze sterke spieren die aan het schouderblad gehechte zitten uitgaan.
Het costale of ventrale oppervlak, de voorkant van het schouderblad of de binnenkant die naar de buik of de borst gericht is, is hol (concaaf) van vorm. Deze uitbolling naar de rugkan (dorsaal) wordt ook wel fossa subscapularis genoemd. Het mediale twee derde deel van deze fossa heeft een paar oblieke richels welke naar lateraal en superior lopen. Deze richels vormen een aanhechtingspunt voor de musculus subscaoularis. Het lateraal derde deel van de fossa is glad. Dit gedeelte wordt door de spiervezels bedekt van de musculus subscapularis. De spieren maken de schouderbladen sterk.