De mens raakt vaak geïnfecteerd door een beet van een besmet dier. Het inademen van het rabiësvirus kan ook leiden tot infectie. Dit is zeldzaam en komt soms voor bij het laboratoriummedewerkers die werken met het rabiësvirus of bij grotbezoekers op locaties waar veel vleermuizen voorkomen.
Allereerst zal de infectie geen symptomen veroorzaken. Bovendien krijgt niet iedereen die een besmet dier gebeten wordt ook rabiës. De symptomen ontstaan vaak pas weken tot maanden na een beet. Voorbeelden van vroege symptomen zijn vermoeidheid, koorts, misselijkheid, hoofdpijn, slikangst en rond de bijtplaats is er gevoelloosheid.
De infectie kan op twee manieren verder verlopen: een encefalitische vorm (foudroyante rabiës genaamd) welke het vaakst voorkomt, of de paralytische vorm, welke zeldzamer is. Bij encefalitische rabiës is de patiënt erg prikkelbaar en hyperactief. Soms komen er perioden van kalmte voor die worden afgewisseld met angst en verwarring.
De patiënt die lijdt aan hondsdolheid krijgt watervrees (hydrofobie) en kan geen water drinken evenmin als men erge dorst heeft. Er zijn krachtige samentrekkingen van de ademhalingsspieren zodra men water tracht te drinken. Later kan het zien of horen van water spierkrampen en paniekaanvallen opwekken. De ziekte gaat ook samen met hoge koorts en verhoogde speekselafscheiding. Hallucinaties samen met bijten, spugen en aanvallen van krankzinnigheid openbaren zich eveneens.
Bij mensen met paralytische rabiës zijn de spieren rond de bijtplaats verzwakt. Deze verzwakking verspreidt zich naar de ledenmaten en gezichtsspieren. De infectie verergert tot verlamming, delirium en ongecontroleerde spiersamentrekking. Elke vorm kan leiden tot een ademhalingsstop, hartproblemen en coma.