Ascorbinezuur, ook bekend als vitamine C is een stof die in water op kan worden gelost. De meest belangrijke bronnen van vitamine C zijn citrusvruchten en andere fruitsoorten maar ook de groeiende uiteinden, zoals de scheuten en knoppen, van veel planten.
Vitamine C wordt dikwijls als een antioxidant aan levensmiddelen toegevoegd. Het E-nummer van ascorbinezuur is E300. De naam ascorbinezuur is overigens samengesteld uit de letter A (in de betekenis van niet) en Scorbus, een woord dat als verbastering tot scheurbuik bekend is geworden. Ascorbinezuur is dus een zuur dat de ziekte scheurbuik kan voorkomen.
Ascorbinezuur komt voor in twee vormen, allebei deze vormen zijn aanwezig in verschillende biologische weefsels en voeding, namelijk, L-ascorbinezuur en L-dehydroascorbinezuur. Deze vormen kunnen via redoxchemie (tussenvorm) overgaan in elkaar. Strikt genomen zouden deze stoffen apart gedefinieerd dienen te worden. In de praktijk worden de termen vitamine C en ascorbinezuur echter als een synoniemen gebruikt.
Planten, en de meeste dieren, kunnen hun eigen vitamine C maken. De mens, mensapen, tropische fruitvleermuizen en cavia’s zijn nagenoeg de enige diersoorten, welke niet in staat zijn om zelf vitamine C aan te maken. Dit onvermogen is het gevolg van een defect gen in het laatste van een reeks van 5 genen welke voor de enzymen zorgen die glucose in ascorbinezuur omvormen. De genoemde diersoorten kunnen het enzym L-gulonolactone oxidase niet produceren waardoor de laatste stap in de synthese van vitamine C niet plaats kan vinden. In dergelijke gevallen dient ascorbinezuur door middel van de voeding binnen te komen.