Mensen transpireren (zweten) om de temperatuur van hun lichaam op peil te houden. Zweetklieren komen over heel de huid voor maar zijn het talrijkste op de behaarde hoofdhuid en in het gezicht. Transpiratievocht bestaat voornamelijk uit water en het zout natriumchloride, maar het bevat eveneens orthocresol en paracresol, welke een bacteriedodende werking hebben. Er kunnen twee soorten zweetklieren onderscheiden worden namelijk exocriene zweetklieren en apocriene zweetklieren.
Exocriene zweetklieren komen over heel het lichaam voor en spelen een voorname rol in de thermoregulatie hiervan. Op het moment dat het lichaam oververhit dreigt te raken door onder andere koorts of door inspanning kan door het aanmaken van transpiratievocht de oppervlakte van de huid nat gemaakt worden waardoor het lichaam eenvoudiger af kan koelen.
De apocriene zweetklieren geven behalve vocht af eveneens geurstoffen af zoals onder andere feromonen. Op die manier scheidt een man androstadiënon af. Dit is een sterk ruikend derivaat van het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Bij de mens bevinden dit soort klieren zich op de behaarde plaatsen van het lichaam en dan met name onder de oksels, bij de huid rondom de anus en rondom de tepels. Samen met de bacteriën onder de oksels kunnen deze zweetklieren zorgen voor de transpiratiegeur.
De apocriene zweetklieren treden bij de mens pas in werking vanaf de puberteit. Bij dieren spelen deze klieren een rol in de herkenning van soortgenoten, het afbakenen van hun territorium en bij de (seksuele) aantrekkingskracht. In hoeverre deze taken eveneens bij mensen een rol spelen is thema van verschillende onderzoeken.