De Russische taal is één van de meest grote talen die men kan vinden op heel de wereld en de meest grote cultuurtaal binnen heel het continent Europa. De Russische taal wordt gerekend tot de zogeheten Indo-Europese talen. Binnen deze talen behoort het Russisch op haar beurt dan weer tot de zogenaamde Slavische talen. De Russische taal vormt hierin samen met de talen het Wit-Russisch en het Oekraïens de Oost-Slavische taalgroep.
Deskundigen op het gebied van taal zijn in de veronderstelling dat in de tweeduizend jaar voor Christus in de taalfamilie van het Indo-Europees het Protoslavische dialect is ontstaan, dat zich uit de Balto-Slavische groep los had gemaakt. In het eerste duizend jaar na Christus heeft het Protoslavisch zich omgevormd in het zogeheten Oerslavisch. In de zesde en zevende eeuw is deze taal weer uiteengevallen in een drietal dialectgroepen te weten: de West-Slavische, de Oost-Slavische en de Zuid-Slavische groep. Uit de Oost-Slavische dialecten ontstonden in de veertiende en vijftiende eeuw het (Groot-)Russisch, het Oekraïense (ook wel het Klein-Russisch genoemd) en het Wit Russisch. In de zestiende en zeventiende eeuw zijn er Noord- en Zuid-Russische dialecten en Middelgroot Russische overgangsdialecten ontstaan.
De meest oude schriftelijke bronnen in de historie van het Russisch zijn de Codex van Novgorod (begin elfde eeuw), het Ostromir-evangelie (1056 tot 1057 na Christus) in het Kerkslavisch en korte brieven welke geschreven zijn op berkenbast vanaf de elfde eeuw na Christus in het Oudnovgorodsdialect. Gedurende de middeleeuwen werd de afstand tussen de gesproken en de geschreven taal alsmaar groter doordat men in de literatuur een archaïsch Russisch bleef gebruiken dat erg op het Kerkslavisch leunde, terwijl de gesproken taal zich wel verder kon ontplooien. Het autobiografische Leven van aartspriester Avvakoem Petrov, uit het tweede deel van de zeventiende eeuw, was geschreven in de gesproken volkstaal. Het is daarmee het eerste werk dat behoort tot de moderne Russische literatuur.
De grondslag voor de moderne Russische taal werd in het tweede deel van de achttiende eeuw gelegd door Michail Lomonosov terwijl Nikolaj Karamzin aan het einde van de achttiende eeuw de literaire norm schiep waarop Aleksandr Poesjkin weer verder kon bouwen. De Russische literaire taal van vandaag de dag is rond het jaar 1800 ontstaan en is gebaseerd op het dialect dat in de stad Moskou wordt gesproken.
In de woordenschat van de Russische taal kan men een heleboel leenwoorden terugvinden welke vooral afkomstig zijn uit de Franse-, de Duitse- en Latijnse taal maar eveneens ook uit een paar Turkse talen zoals onder andere het Tataars. De Russische taal heeft een erg grote invloed ondervonden van het Kerkslavisch. Dit heeft ertoe geleid dat er nog altijd een heleboel zogenaamde Kerkslavismen in de moderne Russische taal gevonden kunnen worden.
Toch is de Russische taal van tegenwoordig nauwelijks nog te vergelijken met de eerste varianten die zijn gevonden. De taal heeft zich ontwikkeld en zich aan een heleboel bronnen op taalgebied kunnen laven. Maar ook nu nog maakt de taal nog altijd ontwikkelingen door onder invloed van met name de westerse talen.