De Romeinen welke in het jaar 218 voor Christus op het Iberische schiereiland aankwamen, brachten de Romeinse taal met zich mee, dit was een alledaagse vorm van Latijns, waarvan alle romaanse talen (de zogenaamde nieuw Latijnse talen) afstammen. In de tweede eeuw voor Christus werd het zuidelijk deel van Lusitania geromantiseerd. De taal werd door de Romeinse soldaten, kolonisten en kooplieden verspreid over de regio.
Tussen 409 en 711 na Christus, terwijl het Romeinse Rijk begon in te storten, drongen mensen van Germaanse afkomst het Iberische schiereiland binnen, door de Romeinen Barbaren genoemd. Deze Barbaren (meestal Suevi en Visogoths) namen voor het leeuwendeel de Romeinse taal en cultuur over; maar doordat de Romeinse scholen en administratie waren gesloten, ging Europa een donkere tijd tegemoet waartin gemeenschappen geïsoleerd raakten. De Latijnse taal kreeg vrijheid om zich te ontwikkelen. Doordat eveneens de eenheid van het schiereiland verstoord werd leidde dat tot de vorming van het Lusitanian Romance. Vanaf 711 na Christus, met de Moorse inval, werd het Arabisch overgenomen en gebruikt als bestuurstaal in dit gebied. De bevolking bleef wel de Romeinse dialecten spreken zodat de Moren omvergeworpen werden, de invloed welke zij op de taal hadden was gering. Het voornaamste effect was te merken in het lexicon.
De eerste, in het Portugees, geschreven schriften zijn administratieve stukken uit de negende eeuw na Christus, nog altijd met Latijnse woorden ertussen. Tegenwoordig is dat als proto-Portugees bekend werd gesproken in de tijd tussen de negende en de twaalfde eeuw. In 1143 werd Portugal als land onafhankelijk. In de eerste periode van oud Portugees: de Potugees-Galicische periode (van de twaalfde tot de veertiende eeuw), in de loop der eeuwen werd het Portugees langzaam aan in gebruik genomen, nadat het was toegenomen in populariteit als poëzietaal op het christelijke Iberische schiereiland. In 1290, beval koning Diniz dat Portugees, toen bekend als een vulgair Latijns bekend moest worden als de Portugese taal en officieel gebruikt diende te worden.
In de tweede periode van oud Portugees, tussen de veertiende en de zestiende eeuw verspreidde de taal zich over Azië, Afrika en Amerika. De verspreiding ervan werd geholpen door huwlijken tussen Portugezen en inheems mensen.
Sommige Portugees sprekende christelijke gemeenschappen in India, Sri Lanka, Maleisië en Indonesië behielden hun taal zelfs tot na de onafhankelijk. De taal is hier wel erg veranderd en heeft zich verder ontwikkeld in Portugese creolen; sommige bestaan na eeuwen van afhankelijkheid nog steeds. Er wordt eveneens een behoorlijk aantal Portugese woorden teruggevonden in Tetum. Deze zijn de lexicons van een heleboel andere talen binnengedrongen, zoals Indonesisch, Maleisisch, Japans en Swahili.
Het einde van het oud Portugees werd getekend door de publicatie van de Cancioneiro Geral de Garcia de Resende, in het jaar 1516 na Christus. De periode van modern Portugees (van de zestiende eeuw tot heden) heeft een toename te zien gegeven in het aantal woorden van het klassieke Latijn en in woorden uit het Grieks welke in de Renaissance waren geleend, deze woorden maken de ingewikkeldheid van de taal echter nog groter.