Vanaf de bevruchting tot aan de geboorte zal de toekomstige baby in de baarmoeder verblijven. Natuurlijk zit deze niet zomaar los in de baarmoeder maar wordt omgeven door een tweetal vliezen waarin bovendien nog een aanzienlijke hoeveelheid vruchtwater zit. Kortom: het ongeboren kindje zit goed beschermd tegen allerlei invloeden van buitenaf zoals infecties en verwondingen. De vliezen zorgen er immers voor dat er geen directe verbinding is tussen de foetus en de buitenwereld en het vruchtwater dient als een soort schokbreker.
Om te kunnen groeien heeft ook een ongeboren baby voedingsstoffen nodig en om de reeds ontwikkelde orgaantjes te kunnen laten functioneren is er ook nog voldoende zuurstof nodig. Zowel het voedsel als de zuurstof worden door middel van de navelstreng direct in het lichaam van de foetus gebracht. Deze navelstreng is verbonden met de placenta of moederkoek, een soort doorgeefluik tussen moeder en kind. Langs een ander bloedvat in de navelstreng wordt namelijk het ontstane afval en het zuurstofarme bloed naar de moeder teruggevoerd. Hierbij is er echter geen direct contact tussen de bloedomloop van de moeder en die van het ongeboren kind.
De baarmoeder is dus van alle gemakken voorzien waardoor de baby naar hartelust kan groeien en ontwikkelen zonder dat er gevaar van buitenaf daar invloed op kan hebben. Zelfs op het moment dat de moeder ten val komt hoeft dit geen nadelige gevolgen te hebben voor haar ongeboren baby. Uiteraard zal een controle om de moeder gerust te stellen meestal niet door medische hulpverleners worden geweigerd.