Het inenten van meisjes en/of jonge vrouwen nog voordat zij seksueel actief worden lijkt de meest effectieve methode om baarmoederhalskanker te kunnen voorkomen. Door juist deze leeftijdsgroep in te enten wordt een oncogene HPV-infectie als het ware aangepakt bij de bron. Hierdoor zal het ontstaan van afwijkende cellen en misschien ook de incidentie van baarmoederhalskanker die daardoor wordt veroorzaakt kunnen dalen.
Het effect hiervan echter pas over een aantal decennia zichtbaar worden en is momenteel nog niet wetenschappelijk bewezen. Om één geval van baarmoederhalskanker te kunnen voorkomen dienen circa 200 meisjes te worden ingeënt. Zelfs wanneer men dan aanneemt dat de prik levenslang bescherming zal bieden (bij vijf van de duizend vrouwen en meisjes zou de ziekte kunnen worden voorkomen, circa zeven op de duizend lopen het virus dat baarmoederhalskanker veroorzaakt gedurende hun gehele leven op).
Het aantal prikken die nodig zijn om slechts één sterfgeval te kunnen voorkomen is zelfs om en nabij de 800. De kosten voor het geven van een dergelijke pril bedragen ongeveer 375 euro. Een prik betekent echter niet dat het reguliere onderzoek bij vrouwen op baarmoederhalskanker na de inenting niet meer nodig is; men kan immers nog altijd baarmoederhalskanker krijgen. Er bestaat nog geen volledige zekerheid over de frequentie waarmee de bijwerkingen zullen voorkomen.
Tegenstanders van de prik tegen baarmoederhalskanker wijzen er op het feit dat het hier gaat om een aandoening die slecht relatief weinig voorkomt (0,3 procent van de totale sterfte van vrouwen) en waarvan jarenlang de incidentie een daling laat zien.